Een kom tot de rand gevuld, kun je niet dragen;
het is beter om op tijd te stoppen.
Blijf een zwaard wetten en het zal zijn scherpte weer verliezen.
Wanneer goud en jade je hal vullen, kun je ze niet langer bewaken.
Eer en rijkdom brengen de trots, die je doet struikelen.
Te stoppen wanneer het werk gedaan is, is de Weg van de Hemel.
Tao Te Tjing – vers 8
De verheven mens is gelijk water.
Water is goed:
het begunstigt de tienduizend dingen
en wedijvert niet met ze;
het verblijft op lage plekken die de mensen verfoeien.
Daarom lijkt het zoveel op Tao.
In zijn wonen, houdt hij van de aarde;
in zijn hart, houdt hij van de ernst,
in zijn verbonden, van menselijkheid,
in zijn woorden, van trouw.
In zijn regeren, houdt hij van orde,
in zijn zaken, van bekwaamheid,
in al zijn handelen, van tijdigheid.
Omdat hij niet wedijvert, is er niets op hem aan te merken.
Tao Te Tjing – vers 7
De Hemel is blijvend en de Aarde duurzaam;
ze zijn blijvend en duurzaam,
omdat ze niet voor zich bestaan.
Daarom kunnen ze voor lange tijd bestaan.
Zo ook plaatst de wijze zich achter,
maar blijft toch op de voorgrond;
hij verwijdert zich, maar blijft toch aanwezig.
Is het niet omdat hij geen eigenbelang koestert,
dat aan zijn belangen wordt voldaan?
Tao Te Tjing – vers 6
Tao Te Tjing – vers 5
Hemel en Aarde zijn niet humaan;
zij beschouwen de tienduizend dingen
als offerhonden van stro.
En de wijze is niet humaan;
hij beschouwt alle mensen als offerhonden van stro.
Hemel en Aarde zijn als een blaasbalg,
hoewel ledig, nimmer uitgeput;
wanneer hij gebruikt wordt, geeft hij opnieuw meer.
De kracht van woorden vergaat;
daarom is het beter om steeds opnieuw
tot het centrum te keren.
Tao Te Tjing – vers 4
Tao is gelijk een ledig vat waaruit je onuitputtelijk schenken kunt,
bodemloos, is het alsof het de voorouder aller dingen ware:
het verstompt zijn scherpte en ontwart de strikken,
het dooft zijn licht en wordt één
met het stof van de wereld!
Diep en vredig, schijnbaar eeuwig,
ik weet niet wiens telg het is;
misschien bestond het reeds eer de Hemelgod.
Tao Te Tjing – vers 3
Begunstig niet de verdienstelijken,
opdat de mensen niet gaan wedijveren.
Hecht geen waarde aan schaarse goederen,
opdat de mensen niet gaan stelen.
Toon geen begeerlijke dingen,
opdat hun harten niet onrustig worden.
De wijze bestuurt door de harten te ledigen
en de magen te vullen,
door de driften te verzwakken
en de botten te versterken.
Hij zorgt er aldus voor,
dat de mensen zonder listen of begeerte zijn,
en de sluwen zich niet wagen.
Door te handelen door niet-handelen,
heerst er vanzelf orde.
Tao Te Tjing – vers 2
Het is omdat iedereen schoonheid als schoon beschouwt,
dat het lelijke bestaat;
het is omdat iedereen goedheid als goed beleeft,
dat het kwade bestaat.
Zijn en niet-zijn veroorzaken elkaar;
moeilijk en eenvoudig vergelijken zich met elkaar;
lang en kort meten zich aan elkaar;
hoog en laag onderscheiden zich van elkaar;
klank en stem vormen zich uit elkaar;
voor en na rangschikken zich naar elkaar.
Daarom handelt de wijze door niet-handelen
en verkondigt hij zonder woorden.
De tienduizend dingen ontstaan
en hij wijst geen enkele af.
Hij verbouwt ze, maar neemt er geen in bezit;
hij kweekt ze, maar laat ze vrij groeien.
Hij volbrengt zijn taak, maar eist geen genoegdoening,
en omdat hij geen genoegdoening eist,
verliest hij niet wat hem toekomt.
Tao Te Tjing – vers 1
Het Tao dat genoemd wordt, is niet het eeuwige Tao,
want de namen die wij noemen, zijn geen eeuwige namen.
Hemel en Aarde zijn naamloos geboren;
noemen is enkel de moeder der dingen.
Wie geen verlangens koestert, aanschouwt hun mysterie;
wie wel verlangens koestert, aanschouwt hun gedaante.
De twee zijn in wezen hetzelfde;
pas dan krijgen ze elk een eigen naam.
We zouden beide een mysterie kunnen noemen
en nog geheimzinniger is de poort aller mysteriën.
Hoe verspreiden we het groene evangelie
Onze boodschap is in de eerste plaats dat we niet gedachteloos door kunnen leven: de kiloknaller is passé, economische groei ook. Alleen fossielen uit de 20ste eeuw durven het tegendeel nog te beweren, maar voor veel mensen is het verleidelijk daaraan vast te houden. Daar stellen wij een andere verleiding tegenover, want alleen samen kunnen we de koers naar het ravijn radicaal omgooien. Wij zijn geen doemprofeten, maar optimistische verleiders. Liever belonen wij de goede intentie, om zo het bewustzijn te bevorderen dat op de lange duur vruchten afwerpt.
Voor wie te star is om een nieuw uitzicht te ontdekken en voor wie verdient aan het oude denken, valt in deze transitietijd veel te verliezen. Vandaar de weerstand die onze duurzame opdracht oproept, bij politici die er op korte termijn garen bij spinnen (‘klimaatverandering is ook maar een mening’) en zeuren over rentabiliteit, bij wetenschappers die media manipuleren, bij bedrijven die hun handel in gevaar zien komen en de overstap naar volhoudbare productie niet durven te maken. Hun verzet zijn de barensweeën van de nieuwe tijd.
Onweerstaanbaar breekt de volhoudbare toekomst aan. Dat is een wenkend perspectief. En het is een feest om daar bij te horen. (Hoe verspreiden we het groene evangelie, uit Letter&Geest van Trouw, 12 januari 2013)