Category Archives: Varia
Facebooks Paper
Nederlandse Boeddhisten Netwerk
Facebook 10 jaar
Tickets voor bezoek Dalai Lama
Het concept Leegte (Blum)
Geen begrip beschrijft het unieke van het Mahayana denken beter dan shunyata of ‘leegte’, een concept dat tegelijkertijd verontrustend, verwarrend en mysterieus is. Het concept ontstaat in het vroege boeddhisme met de doctrine van het niet-zelf, of anatman, die zegt dat de mens verstoken is van een permanente, onveranderlijke identiteit. In het Mahayana heeft het bijvoeglijk naamwoord shunya of ‘leeg’ een uitgebreidere betekenis en wordt beschouwd als een religieuze kwaliteit op zichzelf, die wordt uitgedrukt door het abstracte achtervoegsel ta. Men kwam tot de diepgaande conclusie dat alle fenomenen worden gekenmerkt door deze eigenschap van het ontbreken, het verstoken zijn, van een ondubbelzinnig, permanent en herkenbaar element. En dit ‘ontbreken’ is de feitelijke sleutel tot het begrip van de religieuze waarheid over alle fenomenen. Zo ontstond Leegte, een nieuwe uitdrukking van de ultieme waarheid van het bestaan.
Het concept van Leegte werd voor het eerst ontwikkeld in de Prajnaparamita sutra’s van de Volmaakte Wijsheid, waar wordt gesteld dat de waarheid van de wereld boven elk dualistisch onderscheid verheven is. De teksten weerlegden de positie die in de canonieke Abhidharma wordt ingenomen, die het gebrek van een onveranderlijke zelf in de mens verklaarde met de gedachte van een tijdelijke bundeling van individuele elementen die op zichzelf wezenlijk en herkenbaar zijn. De conceptuele fout van de Abhidharmisten was dat ze het wezen of zelf van een persoon [enkel] vervingen door een groter aantal [vijf] onbeduidende elementen, wat nog steeds impliceerde dat de wereld zoals die wordt waargenomen werkelijk is. Voor Mahayana-geleerden zijn deze specifieke elementen, dharma’s genoemd (niet te verwarren met de Dharma, de leer van de Boeddha), net zo verstoken van een onveranderlijk wezen als de mens zelf. (hertaald uit Leegte, door Mark C. Blum, in Boeddhisme, red. Kevin Trainor, p.140, Kerkdriel 2012)
Het Geheel niet een som (Bierens)
Het Geheel echter is niet een som, een optelling van alle verschijnselen, maar het centrale Beginselvan de verschijning. Zo’n som zou een onding, ondenkbaar en onbestaanbaar zijn, want het resultaat van een eindeloze optelling en het eindeloze kent geen som – de som is het totaal en de afsluiting. De som is nooit in nergens, maar het centrale Beginsel is overal en altijd, daar waar de roos bloeit, de mens denkt, de regen valt en de volken strijden; het is in de gedachten van Archimedes, in de offerhandeling van de Brahmaan; het is in de liefde van een kind en in het despotisme van een Aziatisch potentaat. Al is zijn uiting slechts ten dele, zo is het centrale Beginsel overal geheel, overal hetzelfde, overal ondeelbaar. Dit is het enige Geheel dat denkbaar is, want alle verschijning ligt daarin besloten. Het centrale Beginsel is het onafhankelijke bestaande; wie de waarheid denkt, denkt de ervaarbare wereld in het verband van haar centrale Beginsel.
De ervaarbare wereld is dan de manifestatie of zelf-openbaring van dit wereldprincipe. Ziehier wat bovenal wetenswaardig is: niet hoe uit natuurwetenschappelijke belangstelling een natuurproces of geestelijk voorval in zijn werk gaat, maar hoe de natuur en het geestesleven de openbaring van een goddelijk Beginsel zijn. De wijsbegeerte wil de wereld verstaan als een stelselmatige zelfopenbaring van het wereldprincipe. Wie zo de wereld verstaat, doordenkt haar tot de bodem toe. Ziehier de waarheid waarheen het redelijk denken dringt.
Wanneer dus de wijsgeer beweert de wereld te kennen in het verband van het Geheel, is hij geen dupe van de eigenwaan dat voor hem de wereld geen geheim bevat – integendeel juist hij beseft het Mysterie overal. Maar daar het Geheel niet de som van alle weetbaarheden is, maar het centrale beginsel, en dit overal aanwezig is, vindt hij de toegang. Het denken zelf is een toegang tot het centrale wereldbeginsel, en de mens, als microkosmos, is voor zichzelf de vertegenwoordiger van het Geheel. (uit Het Geheel is niet een optelling aller verschijnsels, in De weg tot het inzicht, door Dr. J.D. Bierens de Haan, Amsterdam 1909, p.26-28, hertaald door John Willemsens, Amsterdam 2014)
Grens der zedelijkheid (Bierens)
Het geestesleven is voor de mens de erkenning en beleving van het Universum. Niet het gedeeltelijke maar het Geheel voldoet ons, niet de veelheid maar de Eenheid. Onze ziel is onrustig, zegt Augustinus, tot zij rust vindt in God. Ware het Geheel de som aller dingen, dan zou het menselijke verlangen niet te bevredigen zijn, maar het Geheel is de [ene] orde aller dingen, waarin wijzelf leven. De Eenheid is het Wezen dat ook in ons het wezen is. Zoals een cirkel betrokken is op zijn middelpunt en elk van de omtrekpunten met het middelpunt verband houdt.
In de zedelijkheid nu wordt het Universum slechts ten dele beleefd. Want de Idee, die de eenheid der wereld is, is in de mens als idee der persoonlijkheid aanwezig en wordt als zodanig in de zedelijkheid erkend en beleefd. Het Universum echter is het Goddelijk Wezen en omvat in zijn overpersoonlijkheid [zijn totale wezen] zowel de onpersoonlijke natuur als de persoonlijke geestelijke waarde, en, hoewel de laatste de belangrijkste van de twee is (zoals een denkend mens meer is dan een mineraal, al heet dit mineraal ook zon of melkweg) ligt hierin opgesloten dat ook het onpersoonlijke een aspect van de Idee is. Daarom kan de mensengeest niet in de zedelijkheid zijn vervulling vinden, maar, op de beleving van de Idee aangelegd, behoeft hij een aanvulling in de schoonheidszin. (uit Grens der zedelijkheid, in Menschengeest, door Dr. J.D. Bierens de Haan, Amsterdam 1926, p.229-230, hertaald door John Willemsens, Amsterdam 2014)
Ideaal der volkomen persoonlijkheid (Bierens)
In deze idee des ideaals is het zedelijk goede overschreden, omdat de tegenstelling tussen geestelijkheid en zinnelijkheid, de spanning tussen deze, is opgeheven. In het ideaal is de overwinning, waarin de gerechtigheid bestaat, voorbij, daar ze de tweeheid insluit. Vandaar dat men stelt: ideaal, eindpunt.
In het ideaal der volkomen persoonlijkheid ligt ten tweede opgesloten de overeenstemming van mens en Universum. Daardoor immers was de idee des ideaals de afsluitende idee van het zedelijk bewustzijn, omdat daarin de eenheid van de mensen met het hoger-Algemene, de oneindige Geest, wordt vooruitgezien. Het geheel-zijn der persoonlijkheid is uitdrukking van het geheel zijn van het Al. Geheel zijn wij door opheffing van de tegenstelling van geest en zinnen, gelijk het Universum een geheel is doordat Idee en natuur niet twee heterogene machten zijn, maar de natuur deel uitmaakt van het proces der Idee en in de eenheid van het geheel is opgenomen.
Dat het zedelijke bewustzijn in het ideaal van de volkomen persoonlijkheid de overeenstemming met het Universum meedenkt, is vanwege de theoretische grondslag van de praktische rede. De praktische rede is een aanwending van het theoretische voor het streven en houdt dus impliciet de inhoud-in-het-algemeen van ons theoretisch bewustzijn in zich besloten. Zij veronderstelt wereldbeschouwing en wordt door deze gemotiveerd. Dát wij zedelijkheid hebben hangt niet los in de lucht en steunt evenmin op de onredelijkheid der conventie, maar is redelijk gegrond, en ons praktisch bewustzijn, dat geen redelijke gronden behoeft aan te voeren omdat het praktisch en geen theoretisch bewustzijn is, weet zich in dit opzicht nochtans bij de theoretische rede goed geborgen en veilig. Zo dan blijkt de theoretische achtergrond van het zedelijke hierin, dat in de ideaalvoorstelling de overeenstemming met het wereldwezen is meegedacht. Plato’s zedenleer drukt deze waarheid uit door de theosis als levensdoel voor te stellen, de vergoding, waarin het menselijke naar het goddelijke is vergeestelijkt. (uit Ideaal der volkomen persoonlijkheid, in Menschengeest, door Dr. J.D. Bierens de Haan, Amsterdam 1926, p.159-161, hertaald door John Willemsens, Amsterdam 2014)
Nog geen deuk in een pakje boter!
Ondertussen slaat het boeddhisme nog geen deuk in een pakje boter in het licht van de vraagstukken waarvoor de wereld zich geplaatst ziet. Mijn vragen zijn vragen in de marge van een spiritueel spektakelstuk waarin op het toneel van de openbaarheid de vrijblijvendheid en de ‘zelf-bevrediging’ vaak niet zijn te onderscheiden van de oprechte inspanning om andere levende wezens te bevrijden. Maar al te vaak worden in het moderne boeddhisme kritische geluiden weggepoetst onder onbegrip of een gemakzuchtige gezapigheid. In het dharmakippenhok liever geen onrust: “Hemeltje, dissonantie; dat is zo onboeddhistisch!” (Jules Prast, op butsudo.nl)