Tao Te Tjing – vers 32

Tao is eeuwig en heeft geen naam;
zijn eenvoud lijkt onbeduidend, maar niemand daagt het uit.
Als koningen en prinsen zich aan Tao hielden,
zouden alle dingen zich onderwerpen;
Hemel en Aarde gaan samen om zoete dauw te maken
en zonder mensenhand vallen de dauwdruppels over alles.
Zodra er regels en structuren waren, waren er namen;
zodra er namen zijn, weet dat je moet stoppen!
Als je weet wanneer te stoppen, loop je geen gevaar.
De wereld is tot Tao zoals de beken en rivieren,
die terug naar zee vloeien.

Tao Te Tjing – vers 31

Ook de fijnste wapens zijn het werktuig van het kwade
en worden door alle wezens gehaat;
wie Tao bezit, keert zich van ze af.
Een goed heerser eert de linkerzijde,
enkel in oorlogstijd de rechter,
want wapens zijn het werktuig van het kwade,
niet het werktuig van een goed heerser.
Wanneer hij aan het gebruik ervan niet ontkomen kan,
zal hij terughoudendheid betrachten;
wanneer hij een overwinning behaalt,
beschouwt hij het niet als lofwaardig.
Want de overwinning prijzen,
is zich in de slachting van mensen verheugen,
en wie zich in de slachting van mensen verheugt,
zal niet slagen in het rijk.

In gunstige zaken wordt de linkerzijde,
in ongunstige zaken de rechter geëerd.
Daarom staat de mindere aan de linkerzijde
en de aanvoerder aan de rechter,
zoals bij begrafenissen.
Bij de slachting van mensen,
mogen wij wenen van verdriet;
bij het behalen van een overwinning,
mogen wij rouwdiensten houden.

Tao Te Tjing – vers 30

Wie de heerser met Tao helpt,
zal de wereld niet met geweld trachten te overheersen;
het gebruik van geweld brengt altijd terugslag;
waar legers zetelen, groeien doornen en distels;
grote oorlogen worden gevolgd door hongersnood.
Een goed aanvoerder bereikt zijn doel en stopt,
en tracht de wereld niet te overheersen.
Hij bereikt zijn doel, maar gaat er niet prat op;
hij bereikt zijn doel, maar beroemt zich er niet op;
hij bereikt zijn doel, maar is er niet trots op;
hij bereikt zijn doel, omdat er geen andere weg was.
Hij bereikt zijn doel, maar tracht niet te overheersen,
want dingen die hun hoogtepunt bereiken,
luiden hun eigen verval in;
zulks is tegen Tao en wat tegen Tao is,
sterft uit.

Tao Te Tjing – vers 29

Wanneer men het rijk wil bemachtigen
en naar de hand wil zetten,
zal het niet gelukken.
Het rijk is een geestelijk iets,
dat je niet naar de hand kunt zetten.
Wie er aankomt, schaadt het;
wie het vasthoudt, verliest het.
Van alle wezens op aarde gaan sommige voor,
andere achter;
sommige hebben een hete adem, andere koud;
sommige zijn sterk, andere zwak;
sommige breken, andere vallen.
Daarom ontdoet de wijze zich van uitersten,
van het buitensporige en het overdrevene.

Tao Te Tjing – vers 28

Wie de man kent en de vrouw behoudt,
wordt het ravijn van de wereld;
wanneer hij het ravijn van de wereld is,
zal hij de eeuwige deugd vinden
en terugkeren naar zijn kinderlijkheid.
Wie het witte kent en het zwarte behoudt,
wordt een voorbeeld voor de wereld;
wanneer hij een voorbeeld voor de wereld is,
zal hij niet van de eeuwige deugd afdwalen
en terugkeren tot het beginsel.
Wie de roem kent en zijn nederigheid behoudt,
wordt het diepe dal van de wereld;
wanneer hij het diepe dal van de wereld is,
zal hij meesterschap in de eeuwige deugd verkrijgen
en worden als ongesneden hout.
Ongesneden hout wordt tot gerei en voertuigen gesneden;
wanneer de wijze die gebruikt,
wordt hij de hoogste onder de edelen,
want diegene die het minst snijdt,
is de grootste heerser.

Tao Te Tjing – vers 27

Een goed reiziger laat geen sporen na;
een goed redenaar spreekt smetteloos;
een goed rekenaar gebruikt geen telraam.
Een goed gesloten deur behoeft geen grendel,
want niemand zal hem openen.
Een goed gelegde knoop behoeft geen koord,
want niemand zal hem losmaken.
Zo ook is de edele een goed redder van mensen,
want hij laat geen enkel mens achter.
Hij is een goed redder van alle wezens,
want hij wijst geen enkel wezen af.
Dit noemt men het licht te verdubbelen.

De goede is de leraar van zijn minderen
en de minderen zijn de leerstof van de goede.
Wie geen achting voor de leraar heeft,
of geen waarde aan de leerstof hecht,
is ver verdwaald ondanks zijn geleerdheid.
Dit is het meest wezenlijke geheim.

Tao Te Tjing – vers 26

Het zware is de wortel van het lichte,
de bestendigheid de heer van de voortgang.
Daarom maakt de edele verre reizen
zonder zich van zijn bepakking te ontdoen,
en blijft hij rustig en onbewogen
bij het aanschouwen van prachtige uitzichten.
Hoe zou de heer van tienduizend voertuigen
zich luchthartig in zijn rijk kunnen gedragen?
Als hij luchthartig zou zijn, dan zou hij zijn dienaren verliezen;
als hij zich zou haasten, dan zou zijn meesterschap verloren gaan.

Tao Te Tjing – vers 25

Nog voor Hemel en Aarde er waren,
was er iets vermengd en onverdeeld,
geluidloos en vormloos, onafhankelijk en onveranderlijk,
dat overal komt en geen gevaar loopt;
het wordt als de moeder aller dingen gezien.
Ik weet zijn naam niet; ik noem het Tao.
Moet ik het beschrijven, noem ik het Groot;
groot betekent alomtegenwoordig,
alomtegenwoordig betekent verreikend,
verreikend betekent dat het terugkeert.
Daarom is Tao groot.

En de Hemel is groot,
en de Aarde is groot,
en de edele mens is groot.
Er zijn vier grote dingen in het bestaan
en de edele mens is daar één van.
Want de edele richt zich naar de Aarde,
de Aarde richt zich naar de Hemel,
de Hemel richt zich naar Tao,
en Tao richt zich naar zichzelf.

Tao Te Tjing – vers 24

Wie op zijn tenen staat, valt om;
wie wijdbeens loopt, komt niet ver.
Wie zich voordringt, wordt niet belicht;
wie zich rechtvaardigt, verliest zijn aanzien;
wie zich beroemt, wordt niet geloofd;
wie overdrijft, volbrengt niet.
Gezien vanuit Tao, is dit alles als vuilnis,
als de zwerende wonden die alle wezens verafschuwen;
wie Tao bezit, keert zich er van af.

Tao Te Tjing – vers 23

De Natuur heeft weinig woorden nodig;
een wervelwind duurt niet de hele morgen,
stortregen niet de hele dag.
Wat veroorzaakt ze, dan de Natuur zelve?
Als Hemel en Aarde ze niet langer kunnen laten duren,
nog minder kan dit de mens.
Wie Tao volgt, is daarom één met Tao;
wie zijn deugd volgt, is één met zijn deugd;
wie Tao verlaat, is één met het verlaten van Tao.
Wie één met Tao is,
wordt graag door Tao onthaald;
wie één met zijn deugd is,
wordt graag door zijn deugd onthaald.
Wie één met het verlaten van Tao is,
wordt graag door Tao verlaten;
het is wanneer je geen vertrouwen in anderen hebt,
dat de anderen geen vertrouwen hebben.