Het concept Leegte (Blum)

Geen begrip beschrijft het unieke van het Mahayana denken beter dan shunyata of ‘leegte’, een concept dat tegelijkertijd verontrustend, verwarrend en mysterieus is. Het concept ontstaat in het vroege boeddhisme met de doctrine van het niet-zelf, of anatman, die zegt dat de mens verstoken is van een permanente, onveranderlijke identiteit. In het Mahayana heeft het bijvoeglijk naamwoord shunya of ‘leeg’ een uitgebreidere betekenis en wordt beschouwd als een religieuze kwaliteit op zichzelf, die wordt uitgedrukt door het abstracte achtervoegsel ta. Men kwam tot de diepgaande conclusie dat alle fenomenen worden gekenmerkt door deze eigenschap van het ontbreken, het verstoken zijn, van een ondubbelzinnig, permanent en herkenbaar element. En dit ‘ontbreken’ is de feitelijke sleutel tot het begrip van de religieuze waarheid over alle fenomenen. Zo ontstond Leegte, een nieuwe uitdrukking van de ultieme waarheid van het bestaan.

Het concept van Leegte werd voor het eerst ontwikkeld in de Prajnaparamita sutra’s van de Volmaakte Wijsheid, waar wordt gesteld dat de waarheid van de wereld boven elk dualistisch onderscheid verheven is. De teksten weerlegden de positie die in de canonieke Abhidharma wordt ingenomen, die het gebrek van een onveranderlijke zelf in de mens verklaarde met de gedachte van een tijdelijke bundeling van individuele elementen die op zichzelf wezenlijk en herkenbaar zijn. De conceptuele fout van de Abhidharmisten was dat ze het wezen of zelf van een persoon [enkel] vervingen door een groter aantal [vijf] onbeduidende elementen, wat nog steeds impliceerde dat de wereld zoals die wordt waargenomen werkelijk is. Voor Mahayana-geleerden zijn deze specifieke elementen, dharma’s genoemd (niet te verwarren met de Dharma, de leer van de Boeddha), net zo verstoken van een onveranderlijk wezen als de mens zelf. (hertaald uit Leegte, door Mark C. Blum, in Boeddhisme, red. Kevin Trainor, p.140, Kerkdriel 2012)

Advayavada Study Plan – week 5

Dear friends,

The purpose of Advayavada Buddhism is to become a true part of the whole.

The purpose of the autonomous Advayavada Study Plan (ASP) is that we study (and debate in a local group, the family circle or with good friends) the meaning and implications of the weekly subject, not as a formal and impersonal intellectual exercise, but in the context of whatever we ourselves are presently doing or are concerned with, or about, such as our health, relationships, work, study, our place in society, etc.

Advayavada Buddhism does not tell you what to do or believe, but how to make the very best of our own lives by indeed attuning as best as possible with wondrous overall existence advancing over time now in its manifest direction.

This week (5) we again closely survey the Noble Eightfold Path (the Buddha’s fourth noble truth) that eliminates the cause of suffering.

In Advayavada Buddhism, the Noble Eightfold Path is fully personalized: it is firmly based on what we increasingly know about ourselves and our world, and trusting our own intentions, feelings and conscience. Adherence to the familiar five precepts (not to kill, not to steal, sexual restraint, not to lie, and refraining from alcohol and drugs) and a well-considered understanding of the three (in Advayavada Buddhism, four) signs of being and the Buddha’s four noble truths suffice to start off on the Path at any time.

The Path is understood dynamically in Advayavada Buddhism, i.e. as an ongoing and fully autonomous, non-prescriptive, investigative and creative process of progressive insight, reflecting in human terms wondrous overall existence becoming over time. It is composed of (1) our very best (Pali: samma, Sanskrit: samyak) comprehension or insight followed by (2) our very best resolution or determination, (3) our very best enunciation or definition (of our intention), (4) our very best disposition or attitude, (5) our very best implementation or realization, (6) our very best effort or commitment, (7) our very best observation, reflection or evaluation and self-correction, and (8) our very best meditation or concentration towards an increasingly real experience of samadhi, which brings us to a yet better comprehension or insight, and so forth.

Nirvana is, in Advayavada Buddhism, the total extinction of suffering as a result of our complete reconciliation with reality as it truly is.

Kind regards,
John Willemsens,
Advayavada Foundation.
@advayavada

Het Geheel niet een som (Bierens)

Het Geheel echter is niet een som, een optelling van alle verschijnselen, maar het centrale Beginselvan de verschijning. Zo’n som zou een onding, ondenkbaar en onbestaanbaar zijn, want het resultaat van een eindeloze optelling en het eindeloze kent geen som – de som is het totaal en de afsluiting. De som is nooit in nergens, maar het centrale Beginsel is overal en altijd, daar waar de roos bloeit, de mens denkt, de regen valt en de volken strijden; het is in de gedachten van Archimedes, in de offerhandeling van de Brahmaan; het is in de liefde van een kind en in het despotisme van een Aziatisch potentaat. Al is zijn uiting slechts ten dele, zo is het centrale Beginsel overal geheel, overal hetzelfde, overal ondeelbaar. Dit is het enige Geheel dat denkbaar is, want alle verschijning ligt daarin besloten. Het centrale Beginsel is het onafhankelijke bestaande; wie de waarheid denkt, denkt de ervaarbare wereld in het verband van haar centrale Beginsel.

De ervaarbare wereld is dan de manifestatie of zelf-openbaring van dit wereldprincipe. Ziehier wat bovenal wetenswaardig is: niet hoe uit natuurwetenschappelijke belangstelling een natuurproces of geestelijk voorval in zijn werk gaat, maar hoe de natuur en het geestesleven de openbaring van een goddelijk Beginsel zijn. De wijsbegeerte wil de wereld verstaan als een stelselmatige zelfopenbaring van het wereldprincipe. Wie zo de wereld verstaat, doordenkt haar tot de bodem toe. Ziehier de waarheid waarheen het redelijk denken dringt.

Wanneer dus de wijsgeer beweert de wereld te kennen in het verband van het Geheel, is hij geen dupe van de eigenwaan dat voor hem de wereld geen geheim bevat – integendeel juist hij beseft het Mysterie overal. Maar daar het Geheel niet de som van alle weetbaarheden is, maar het centrale beginsel, en dit overal aanwezig is, vindt hij de toegang. Het denken zelf is een toegang tot het centrale wereldbeginsel, en de mens, als microkosmos, is voor zichzelf de vertegenwoordiger van het Geheel. (uit Het Geheel is niet een optelling aller verschijnsels, in De weg tot het inzicht, door Dr. J.D. Bierens de Haan, Amsterdam 1909, p.26-28, hertaald door John Willemsens, Amsterdam 2014)

Grens der zedelijkheid (Bierens)

Toch is het zedelijk karakter niet de gehele inhoud van de mensengeest. Het zedelijke houdt verband met andere provincies van de geest. Er is ook schoonheidszin en religie, terwijl de theoretische rede de grond van alle uitmaakt. Het ware, dat als het goede onze strevende natuur [conatus] vóórlicht, heeft ook in het schone zijn uitdrukking en verenigt alle in het heilige. De zedelijkheid vervult d…us de mensengeest slechts ten dele en tot een grens. De grens begrenst op tweeërlei wijze, door het einde aan te wijzen waaroverheen het niet geldt en tevens het andere aan te duiden als zijn aanvulling: de grens wijst terug en wijst verder. Dat het zedelijke een begrensde geestelijkheid is, die wel een provincie, maar niet het gehele ‘rijk van de geest’ inneemt, houdt in dat de zedelijkheid geen volle menselijkheid is, en het zedelijk bewustzijn geen volledige uitdrukking van ons redelijk wezen. Het zedelijk karakter is geen volle menselijkheid. Deze uitspraak te overwegen zal ons geleiden uit dit tweede gedeelte van onze geestesleer [het eerste gedeelte van dit boek betrof de rede] tot het derde dat de schoonheidszin betreft.

Het geestesleven is voor de mens de erkenning en beleving van het Universum. Niet het gedeeltelijke maar het Geheel voldoet ons, niet de veelheid maar de Eenheid. Onze ziel is onrustig, zegt Augustinus, tot zij rust vindt in God. Ware het Geheel de som aller dingen, dan zou het menselijke verlangen niet te bevredigen zijn, maar het Geheel is de [ene] orde aller dingen, waarin wijzelf leven. De Eenheid is het Wezen dat ook in ons het wezen is. Zoals een cirkel betrokken is op zijn middelpunt en elk van de omtrekpunten met het middelpunt verband houdt.

In de zedelijkheid nu wordt het Universum slechts ten dele beleefd. Want de Idee, die de eenheid der wereld is, is in de mens als idee der persoonlijkheid aanwezig en wordt als zodanig in de zedelijkheid erkend en beleefd. Het Universum echter is het Goddelijk Wezen en omvat in zijn overpersoonlijkheid [zijn totale wezen] zowel de onpersoonlijke natuur als de persoonlijke geestelijke waarde, en, hoewel de laatste de belangrijkste van de twee is (zoals een denkend mens meer is dan een mineraal, al heet dit mineraal ook zon of melkweg) ligt hierin opgesloten dat ook het onpersoonlijke een aspect van de Idee is. Daarom kan de mensengeest niet in de zedelijkheid zijn vervulling vinden, maar, op de beleving van de Idee aangelegd, behoeft hij een aanvulling in de schoonheidszin. (uit Grens der zedelijkheid, in Menschengeest, door Dr. J.D. Bierens de Haan, Amsterdam 1926, p.229-230, hertaald door John Willemsens, Amsterdam 2014)

Ideaal der volkomen persoonlijkheid (Bierens)

De volkomen persoonlijkheid is de volkomen uitdrukking van de idee der persoonlijkheid, waarin tweeërlei ligt opgesloten de eenheid van het innerlijk wezen én de overeenstemming met het Universum. De eenheid van het innerlijk wezen is de eenheid van onze grond, d.i. de Idee in ons, uitgedrukt in ons zijn als persoon, d.i. in onze strevende natuur. De mens is Idee, die wordt tot levensdrang [conatu…s]; hij is Idee en de keerzijde van de Idee, ideële en zinnelijke natuur, geest en beest. Deze tweeheid is in eerste aanleg tegenstrijdigheid, waarbij, naar de uitspraak van Paulus ‘het vlees getuigt tegen de geest’. De normeloze zinnelijke natuur stemt niet overeen met de normbewuste idealiteit. De volkomen persoonlijkheid is nu het opgeheven zijn van deze tegenstrijdigheid, waarbij de impulsiviteit der zinnelijke natuur in overeenstemming is met de Idee in ons, en de eenheid van het innerlijk wezen is verworven. Deze staat van eenheid heet ook zedelijke vrijheid en wordt door Spinoza in het beeld van de homo liber getekend. De libertas humana is de voltooiing van het zedelijk leven. De term ‘vrijheid’ betekent in het bijzonder de overwinning over de zinnelijkheid. Vrijheid is attribuut van de volkomen persoonlijkheid. Deze gesteldheid licht als ideaal het zedelijk bewustzijn vóór. Zij is volkomen ‘persoonlijkheid’ omdat de niet-overeenstemmende zinnelijke natuur het onpersoonlijke is, en de mens, zolang zijn levensdrang niet in de Idee is hersteld, het onpersoonlijke der zinnelijke natuur in zich koestert. Eerst de zuivering van het onpersoonlijke maakt zijn persoonlijkheid vol. Ten volle persoonlijkheid zijn, de ongebrokenheid en onverdeeldheid van het persoonlijke te zijn, het geheel-zijn der persoonlijkheid is het zedelijk ideaal.

In deze idee des ideaals is het zedelijk goede overschreden, omdat de tegenstelling tussen geestelijkheid en zinnelijkheid, de spanning tussen deze, is opgeheven. In het ideaal is de overwinning, waarin de gerechtigheid bestaat, voorbij, daar ze de tweeheid insluit. Vandaar dat men stelt: ideaal, eindpunt.

In het ideaal der volkomen persoonlijkheid ligt ten tweede opgesloten de overeenstemming van mens en Universum. Daardoor immers was de idee des ideaals de afsluitende idee van het zedelijk bewustzijn, omdat daarin de eenheid van de mensen met het hoger-Algemene, de oneindige Geest, wordt vooruitgezien. Het geheel-zijn der persoonlijkheid is uitdrukking van het geheel zijn van het Al. Geheel zijn wij door opheffing van de tegenstelling van geest en zinnen, gelijk het Universum een geheel is doordat Idee en natuur niet twee heterogene machten zijn, maar de natuur deel uitmaakt van het proces der Idee en in de eenheid van het geheel is opgenomen.

Dat het zedelijke bewustzijn in het ideaal van de volkomen persoonlijkheid de overeenstemming met het Universum meedenkt, is vanwege de theoretische grondslag van de praktische rede. De praktische rede is een aanwending van het theoretische voor het streven en houdt dus impliciet de inhoud-in-het-algemeen van ons theoretisch bewustzijn in zich besloten. Zij veronderstelt wereldbeschouwing en wordt door deze gemotiveerd. Dát wij zedelijkheid hebben hangt niet los in de lucht en steunt evenmin op de onredelijkheid der conventie, maar is redelijk gegrond, en ons praktisch bewustzijn, dat geen redelijke gronden behoeft aan te voeren omdat het praktisch en geen theoretisch bewustzijn is, weet zich in dit opzicht nochtans bij de theoretische rede goed geborgen en veilig. Zo dan blijkt de theoretische achtergrond van het zedelijke hierin, dat in de ideaalvoorstelling de overeenstemming met het wereldwezen is meegedacht. Plato’s zedenleer drukt deze waarheid uit door de theosis als levensdoel voor te stellen, de vergoding, waarin het menselijke naar het goddelijke is vergeestelijkt. (uit Ideaal der volkomen persoonlijkheid, in Menschengeest, door Dr. J.D. Bierens de Haan, Amsterdam 1926, p.159-161, hertaald door John Willemsens, Amsterdam 2014)

Advayavada Study Plan – week 4

Dear friends,

The purpose of Advayavada Buddhism is to become a true part of the whole.

The purpose of the autonomous Advayavada Study Plan (ASP) is that we study (and debate in a local group, the family circle or with good friends) the meaning and implications of the weekly subject, not as a formal and impersonal intellectual exercise, but in the context of whatever we ourselves are presently doing or are concerned with, or about, such as our health, relationships, work, study, our place in society, etc.

Advayavada Buddhism does not tell you what to do or believe, but how to make the very best of our own lives by indeed attuning as best as possible with wondrous overall existence advancing over time now in its manifest direction.

This week (4) we continue to deepen our understanding that ignorant craving and attachment are the real causes of suffering (the second noble truth of Buddhism) and that this suffering shall cease altogether when we deal with and overcome its causes (the third noble truth).

According to Advayavada Buddhism, it is indisputable that the Buddha did not believe in Brahman (God, transcendent and immutable Absolute) or in the atta or atman (soul, immortal self) and taught that man suffers because he does not understand and accept that all things in life are instead utterly changeable and transitory; if the Buddha had ever expressed belief in Brahman and the atta (Pali) or atman (Sanskrit), such a fact would have been unequivocally recorded in History. Man is prone to suffering (dukkha, duhkha) quite simply because he wrongly strives after and tries to hold on to things, concepts and situations which he believes to be permanent, but are not.

Man’s mistaken view of things is produced by a thirst or craving (called tanha in Pali and trishna in Sanskrit) which is in turn caused by his fundamental ignorance (avijja, avidya) of the true nature of reality. And this thirst or craving can easily take on a more unwholesome form: already as sensuous desire, ill-will, laziness, impatience or distrust will it seriously hinder any efforts to better his circumstances.

Kind regards,
John Willemsens,
Advayavada Foundation.
@advayavada

Advayavada Study Plan – week 3

Dear friends,

The purpose of Advayavada Buddhism is to become a true part of the whole.

The purpose of the autonomous Advayavada Study Plan (ASP) is that we study (and debate in a local group, the family circle or with good friends) the meaning and implications of the weekly subject, not as a formal and impersonal intellectual exercise, but in the context of whatever we ourselves are presently doing or are concerned with, or about, such as our health, relationships, work, study, our place in society, etc.

Advayavada Buddhism does not tell you what to do or believe, but how to make the very best of our own lives by indeed attuning as best as possible with wondrous overall existence advancing over time now in its manifest direction.

This week (3) we again study the ubiquity of existential suffering as thoroughly as possible.

This task is based on the concept of dukkha (Pali) or duhkha (Sanskrit). Dukkha or duhkha means undergoing suffering, sorrow; dissatisfaction; frustration, stress; pervasive unsatisfactoriness; gnawing unease; the existential distress non-liberated human beings are prone to. It is one of the three (in Advayavada Buddhism, four) signs or marks or basic facts of being and the first of the four noble truths of Buddhism.

In Advayavada Buddhism dukkha or duhkha does not include emotional grief or physical pain and is not a permanent feature of reality; it is ‘only admitted and entertained as a possible contingency in life as it is generally lived’ (B.C. Law). It is rather a suffering in the sense of a basic frustration, even suffocation, caused by the feeling that ‘reality does not conform to our innermost desires’ (David Loy).

Kind regards,
John Willemsens,
Advayavada Foundation.
@advayavada

Advayavada Study Plan – week 2

Dear friends,

The purpose of Advayavada Buddhism is to become a true part of the whole.

The purpose of the Advayavada Study Plan (ASP) is that we study (and debate in a local group, the family circle or with good friends) the meaning and implications of the weekly subject, not as a formal and impersonal intellectual exercise, but in the context of whatever we ourselves are presently doing or are concerned with, or about, such as our health, relationships, work, study, our place in society, etc.

Advayavada Buddhism does not tell you what to do or believe, but how to make the very best of our own lives by indeed attuning as best as possible with wondrous overall existence advancing over time now in its manifest direction.

As stated last week, my own objective for the coming weeks is to try to deepen my joyous equanimity in face of the vicissitudes of life – no doubt you have your own specific objective.

In week 2 of this overall Study Plan, we shall again study the selflessness and finitude of all things as thoroughly as possible.

This task is based on the Buddhist anatta (Pali) or anatmata (Sanskrit) doctrine. Anatta or anatman means that no self exists in the person in the sense of a permanent, eternal, integral, and independent substance. It is one of the three (in Advayavada Buddhism, four) signs or marks or basic facts of being.

In Mahayana Buddhism, the nisvabhava (Sanskrit) doctrine teaches further that in fact ‘all things are empty (shunya) of self-nature (svabhava), i.e. devoid of self-sufficient, independent existence or lasting substance’; everything, indeed, arises, abides, changes and extinguishes in accordance with the universal process of interdependent origination or pratityasamutpada (as understood in Madhyamaka philosophy, where ‘all causes are effects and all effects are causes’).

Kind regards and a Happy New Year,
John Willemsens,
Advayavada Foundation.
@advayavada