of Verhandeling over het waarlijk gelovig denken, geschreven door Seng-ts’an (Sosan), de derde patriarch van het Zen-boeddhisme, omstreeks het jaar 600. (Nederlandse versie door John Willemsens)
De volmaakte weg is heel makkelijk, behalve dat hij geen kiezen en verkiezen duldt; enkel aan wie vrij van haat en liefde is, toont hij zich ten volle en onvervalst.
Een haarbreed van verschil in je oordeel zal hemel en aarde van elkaar scheiden; als je de weg in zijn geheel wilt aanschouwen, dien je elk voor of tegen te mijden.
Het immer in stelling brengen van je voorkeur is een ziekte van je denken: wanneer de diepste zin der dingen je ontgaat, verstoor je steeds voor niets je gemoedsrust.
De weg is volkomen als de uitgestrekte ruimte; niets ontbreekt, niets is overbodig: het is door het maken van keuzes, dat wij die hoedanigheid uit het oog verliezen.
Houd je niet bezig met de verschijnselen, en sta niet stil bij de innerlijke leegte; wanneer je denken bij hun eenheid blijft, verdwijnt alle dualiteit vanzelf.
Wanneer je beweging tot stilstand brengt, wordt die rust weer relatief beweging, en als je bij de rust of de beweging blijft, leer je ook niet de eenheid kennen.
Wanneer de eenheid niet begrepen wordt, kunnen twee dingen je overkomen: door de dingen na te jagen, erin verstrikt raken, door de leegte te huldigen,
ook deze gaan ontkennen.
Hoe meer wij erover denken en praten, hoe verder wij van de waarheid afraken; wanneer wij het gepeins en gepraat staken, is er niets dat wij niet kunnen begrijpen.
De uiterlijkheden verbergen hun gronden; bij de wortel hervinden wij de betekenissen. Zodra wij maar even naar binnen keren, kunnen wij de dingen en de leegte doorzien.
Veranderingen in de dingen en de leegte, lijken slechts door onwetendheid echt; het is onnodig om naar de waarheid te zoeken; laat enkel je meningen vallen;
houd je niet bezig met dualiteiten; zorg enkel dat je die zelf niet in stand houdt; zodra je tot juist en onjuist komt, is de verwarring daar en verdwaalt je denken.
Elke tweeheid bestaat dankzij haar eenheid, maar klamp je ook niet aan deze vast; enkel wanneer je denken volkomen onverstoord is, zal geen der tienduizend dingen je aanstoot geven.
Wanneer ze geen aanstoot geven, bestaan ze niet; wanneer je denken onverstoord is, bestaat het niet. Het subject rust wanneer het object verdwijnt, het object verdwijnt zodra het subject rust.
De dingen zijn dingen vanwege het denken, en het denken is denken vanwege de dingen, en weet dat hun onderlinge verhouding uiteindelijk berust op de eenheid van de leegte.
In de leegte zijn de twee één, dus elk kan de tienduizend dingen omvatten: wanneer er geen verschil tussen beide is, hoe zou ‘n eenzijdig oordeel ontstaan kunnen?
De grote weg is rustig en ruimhartig, niets is makkelijk en niets is zwaar: eenzijdige meningen bieden geen uitkomst, en hoe haastiger gegeven, hoe vlugger ze verouderen.
Je eraan vastklampen loopt nooit goed af, want ze slepen je de verkeerde kant op: als je loslaat en de dingen hun eigen weg laat gaan, zal hun zin je noch ontgaan,
noch je bijblijven.
Houd enkel rekening met de aard der dingen, om vrij en onbekommerd de grote weg te volgen; vaststaande gedachten raken de waarheid kwijt, en worden bedrieglijk en ongezond.
Ongezonde gedachten verstoren de ziel; aan eenzijdige meningen heb je derhalve niets. Wil je het pad van het ene voertuig volgen, dien je je zes zintuigen in hoog aanzien te houden.
Het in hoog aanzien houden van de zes zintuigen, staat gelijk aan verlichting; aldus handelen de wijzen door niet-handelen, terwijl de onwetenden zichzelf vastbinden.
Hoewel de leer over niets bestendigs rept, hechten zij zich aan het een of ander. Hun eigen denken brengt die waan tot stand; een grotere tegenstrijdigheid bestaat er niet.
De onwetenden koesteren of rust of beweging; wie verlicht is, heeft geen voorkeuren: alle vormen van tweeheid zijn bedacht door het onwetend denken zelve.
De visioenen van bloemen in de lucht, wie gaat daar nou naar grijpen? Winst en verlies, juist en onjuist – weg met ze, voor nu en voor immer!
Wanneer het oog nooit zou slapen, zouden alle dromen voorgoed ophouden: wanneer het denken zijn eenheidsbesef behoudt, zijn de tienduizend dingen van één hoedanigheid.
Wanneer wij hun eenzelvigheid doorgronden, vervallen alle uiterlijkheden: wanneer wij de tienduizend dingen als één zien, herkrijgt elk zijn eigen zijnsgrond;
en dan zal je een staat zonder vergelijk bereiken, die niet te beschrijven valt: beweging tot stilstand gebracht is niet-beweging, rust op gang gebracht wordt niet-rust. Omdat er niet langer sprake van tweeheid is, is zelfs de eenheid niet eenzelvig meer.
Dit einde waar je niet verder kunt, wordt niet bepaald door wetten en verhoudingen: het denken volgens de weg is die waarin alle handelen tot een niet-handelen wordt;
alle onzekerheden vallen weg, en het ware geloof herkrijgt zijn eenvoud; niets wordt verder overgedragen, niets aan het geheugen toevertrouwd,
alles is leeg, helder en vanzelfsprekend, er is geen inspanning, geen krachtverlies – het is waar het denken strandt, waar de verbeelding tekortschiet.
In dit verheven rijk van het ware zijn, is er noch zelf noch een ander: wanneer er een benaming voor wordt geëist, kunnen wij enkel “niet-twee” zeggen.
Door niet-twee te zijn is alles één; alles wat is, wordt erin bevat: de wijzen van over de hele wereld, zij allen behoren tot dit absoluut geloof.
Dit absoluut geloof gaat voorbij tijd en ruimte. Een moment is tienduizend jaren, en alle dingen die zijn en die niet zijn, openbaren zich onvervalst aan je.
Het oneindig kleine is zo groot als maar kan, omdat de omstandigheden geen rol meer spelen; het oneindig grote is zo klein als maar kan, omdat er
geen begrenzingen meer bestaan.
Wat is, is gelijk aan wat niet is; wat niet is, is gelijk aan wat is. Wanneer het jou nog niet aldus voorkomt, zorg dat je niet in die toestand blijft.
Het ene bevindt zich in alle dingen, alle dingen bevinden zich in het ene – als dit nu ook voor jou zo is, maak je dan geen zorgen meer over volkomenheid!
Het gelovig denken is niet verdeeld, en de onverdeeldheid is het gelovig denken – dit is waar taal ontoereikend wordt, want er is hier van verleden, toekomst en heden
geen sprake meer.